Vijfentwintig jaar na de door en door Vlaamse schelmenroman Alles moet weg keert de hoofdpersoon, Tony Hanssen, terug in het oeuvre van zijn schepper. In tweevoud, want aan het begin van Gelukkige Slaven maken we kennis met twee helden van dezelfde naam, die in Zuid-Afrika en Argentinië proberen zich uit de nesten te werken: respectievelijk in een wildpark en in een krakend hotelbed. Die twee scènes zijn de inleidende beschietingen voor een razendsnelle roadmovie, waarin Tom Lanoye (1958) een reeks op het eerste gezicht onwerkelijke gebeurtenissen, tot verrassing van de toeschouwer, volkomen geloofwaardig over het voetlicht weet te brengen.
De actie plooit zich daarbij in een wijde boog om het Oude Continent heen – we eindigen in China – want Gelukkige slaven is een roman die de nieuwe tijd bezingt: waarin de Chinezen hun slag slaan in Afrika, iedereen zijn bancaire geheimen op verre eilanden koestert en er voor het overige een weinig florissant mensbeeld overblijft. Want hoe licht de toon van Lanoye ook is, en hoe komisch de situaties waarmee hij het dubbelgangersmotief in de roman ook uitwerkt: wat overblijft is een wereld waarin iedereen vecht voor zichzelf, en waarin het opportunisme van alledag slechts sporadisch wordt onderbroken door een bijna vergeten vlaag van mensenliefde.
Gelukkige slaven is geen drama dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de grote maatschappelijke thema’s als de globalisering, het is een roman waarin die globalisering het drama vormt, compleet met al zijn schijnbare paradoxen en morele complicaties. Lanoye sleept zijn lezers voort in een taal die maar blijft tintelen, samen met zijn al te menselijke helden die wanhopig strijden om hun deel van de koek, waarna aan het eind van deze zinderende rit alleen maar geconcludeerd kan worden dat de lezer er met de buit vandoor is gegaan.