‘Ik wou dat je weer gewoon klein werk aannam, (…) eenvoudig, gezellig werk. Mensen betalen nog steeds goed om hun landgoed of hun vrouw te laten schilderen.’, voegt de brave mevrouw Barre haar man Valéry toe. Hij is de uitvinder van bewegende film, al weet bijna niemand dat. Barre herinnert zich haar woorden in de trein van Dijon naar Parijs, waar hij voor zijn definitieve vertrek naar Amerika zijn vriend, de geniale fotograaf Albert Roussin, wil bezoeken. Mijmerend over de gelukkige tijd dat hij nog panoramabouwer en schilder was, gevrijwaard van moordende concurrentie en de jacht op patenten, ziet hij een toekomst voor zich vol halfbakken nonsens waarin de wereld verziekt wordt door zich almaar herhalende beelden en woorden. De werkelijkheid is er schijn geworden. Hij stapt uit op een plattelandsstationnetje en neemt zijn intrek in een gekkenhuis.
De schrijfster verweeft Barres verlangen naar de gouden tijd met de historische strijd om het patent op bewegende film. De Franse uitvinder Louis Le Prince had rond 1888 een methode uitgevonden om bewegende beelden vast te leggen. De handige Amerikaan Edison, rijk geworden door diefstal of aankoop van uitvindingen en patenten, ging evenwel met de eer strijken. Le Prince verdween in 1890 spoorloos uit de trein van Dijon naar Parijs, zijn zoon zette de strijd om erkenning van zijn vader als de uitvinder van film voort. Ook hij kwam op raadselachtige wijze om het leven.
Een historisch gegeven, maar geen klassieke, historische roman waarbij de feiten nauwgezet gevolgd worden. De Moor speelt met beelden en woorden, waarin haar kritiek op de inhoudelijke armoe van onze tijd als vanzelfsprekend helder wordt. Elk woord, elk beeld is om zijn samenhang en betekenis gekozen. Zij preekt of zeurt niet, maar houdt ironisch afstand. Het plezier spat van deze complexe, gelaagde en groots gestileerde roman af.