Ilja Leonard Pfeijffer – La Superba, De Arbeiderspers
Wat is het verleidelijk om na lezing van Ilja Leonard Pfeijffers roman La Superba naar Genua af te reizen en met de roman in de hand op zoek te gaan naar de Bar met de Spiegels op de Piazza delle Erbe, vurig te hopen er het mooiste meisje van Genua tegen het lijf te lopen, of de aan lager wal geraakte rijpe dame die aan de arm van jonge mannen grote gulheid belooft, te verdwalen in het labyrint van de middeleeuwse steegjes, bevolkt door ratten en personages die ons doen denken aan de films van Fellini, op zoek te gaan naar het te koop staande theater dat van iedereen en niemand is, en, waarom niet, getuige te zijn van de vondst van een been.
Het alter ego van de auteur, Leonardo – en soms ook eenvoudigweg Ilja – die zijn aantekeningen over zijn nieuwe verblijfplaats en zijn bewoners alvast naar een vriend in het thuisland stuurt met het voornemen deze ooit te transformeren tot een roman, heeft ons nog zo gewaarschuwd: ‘Natuurlijk is het zo dat ik Genua heb verzonnen’. En: ‘Veel van de personen die ik in werkelijkheid ontmoet in dit vervreemdend decor zijn zo kleurrijk, om niet te zeggen grotesk, dat ze het gevaar lopen als fictie nauwelijks geloofwaardig te zijn.’ …‘Maar het belangrijkste is dat ik vervolgens gedwongen zal zijn om de waarheid duchtig af te zwakken, want als ik het vertel zoals het echt is gebeurd en zoals ik het jou vertel, denkt iedereen dat ik het verzonnen heb. Dat is wel vaker het probleem met de waarheid; zij is volslagen ongeloofwaardig. Maar het lijkt wel of dat probleem zich hier bij voortduring voordoet. Dit middeleeuwse labyrint lijkt bevolkt door louter ongeloofwaardige romanpersonages, het ene nog pittoresker dan het andere.’
Zo speelt de auteur met ons een superieur spel van werkelijkheid en literaire verbeelding. Hij drijft ingenieus de spot met zijn eigen literaire statuur in het vaderland en schept er een duivels genoegen in om zijn lezers steeds weer op het verkeerde been te zetten. De lichtvoetigheid van zijn spel doet echter niets af aan de ernst van zijn betrokkenheid; ondanks het feit dat hij zijn engagement ondergraaft en ironiseert blijft de auteur oprecht en geloofwaardig in zijn sympathie voor diegenen die erin geslaagd zijn Genua te bereiken, op zoek naar een beter leven.
Tegenover de luxe-immigratie van Leonardo zet de auteur die van de Marokkaanse rozenverkoper Rashid en van de Senegalese bootvluchteling Djiby, die in de trotse stad na een helse oversteek, hun geluk komen beproeven, zoals Italiaanse emigranten dat eerder deden in La Merica. En in het roerende portret van de altijd dronken Engelse professor Don, die in zijn eigen fictie leeft, wordt de hoofdpersoon van het boek te midden van personages op de rand van de verloedering, gespiegeld. Zij bevolken de trotse stad, bijgenaamd La Superba, een naam die je op twee manieren kunt interpreteren. ‘Zij is als een hoer die lonkt, maar die je nooit de jouwe zult kunnen maken. Zij is aanlokkelijk en overmoedig. Zij verleidt en verdelgt.’
De vele onderwerpen die in deze roman aan de orde komen, zoals migratie, verlangen naar een beter leven, naar liefde, de kracht van erotiek, van kennis en van geld worden consequent uitgewerkt met behulp van motieven als spiegels, labyrint, ratten en de onderwereld, waardoor de particuliere lotgevallen van het hoofdpersonage verbonden worden met de geschiedenis, de literaire traditie en de wereld van de mythen.
De uiteenlopende taalregisters bovendien die de auteur tot in grote verfijning beheerst en de wijze waarop hij de vele uitgezette lijnen bij elkaar weet te brengen – tot het laatst blijft de lezer in spanning – maken La Superba tot een belangrijke roman met universele zeggingskracht, die de komende jaren behalve herlezers, nog heel veel nieuwe lezers verdient, ook buiten ons eigen taalgebied.
Amsterdam, 13 mei 2014
De jury
Paul Witteman, voorzitter
Hugo Brems
Arjen Fortuin
Gemma Nefkens
Marjolijn Pouw