Adriaan van Dis schreef al eerder over zijn ouders; over zijn ook in vredestijd oorlogszuchtige vader die zijn gezin terroriseerde en over zijn kille moeder waarmee het kwaad kersen eten was voor een opgroeiende jongen. In Ik kom terug schildert hij echter een heel ander portret van hen: kwetsbare mensen die ondanks alles hun best deden in het leven.
In deze roman krijgt een schrijver het voorstel van zijn 98-jarige moeder om een deal te sluiten: zij vertelt hem haar verhaal en in ruil bezorgt hij haar de pillen die een zachte, vredevolle dood garanderen. De man gaat erop in en komt zo het verhaal van zijn ouders te weten, van de goede minnaar die zijn vader wel was, over de drie jaar in de Jappenkampen die het bestaan van zijn moeder voor altijd overhoop gooiden, tot de details van zijn eigen conceptie.
Ik kom terug boeit vanaf de eerste bladzijden en laat je als lezer nadien ook nooit meer los. Je verdwijnt in de wereld van de hoofdpersonages, pakt met hen een paar emotionele stroomversnellingen en berust uiteindelijk samen met de schrijver in een gelatenheid kenmerkend voor de dood van een moeder.
Empathie kan ook pijnlijk zijn, bedenkt de schrijver in Ik kom terug, en het is precies de precieuze beschrijving van deze pijnlijkheid, zowel voor hem als voor zijn moeder, die deze roman zo uitzonderlijk maken. Zij doet bekentenissen die ze decennialang voor zich heeft gehouden en hij beseft dat waar ze mee bezig zijn veel weg heeft van een analyse bij een psychotherapeut. Daar ga je tot op het bot in de hoop te ontdekken waar het ooit fout liep. Alleen gaat Ik kom terug niet over fouten maken, maar wel over feilbaarheid, over psychologische erfelijkheid en uiteindelijk ook over de manier waarop lichaam en taal met elkaar verbonden zijn.