Ongehoord. Het is een woord dat meer dan eens opduikt in de roman Contrapunt van Anna Enquist. Daarmee drukt ze haar ontzag uit voor de Goldbergvariaties van J.S. Bach. Gehoord zijn de aria en de variaties erop wel degelijk. De hoofdpersoon van Contrapunt voert ze alle 32 uit op de piano.
Dit woord ‘ongehoord’ zal niet toevallig gekozen zijn, zoals over alles in dit hecht geconstrueerde boek diep moet zijn nagedacht. Wat hier in 32 hoofdstukken wordt verkend, dat zijn de grenzen van het hoorbare, de grenzen van taal en muziek, woord en klank. Laat eenzaamheid zich vangen in een akkoord? Laat rouw zich vastleggen in een zin of een alinea? Over deze zaken doet Enquist genuanceerde uitspraken in Contrapunt. Zo meent ze dat Bach in een van zijn variaties “puur verdriet” naar buiten wist te brengen, “in kleine, chromatische stappen”. Terwijl hij in een andere variatie alleen maar zichzelf voor de gek zat te houden met veel te veel springerige noten. “Theater, dat was het”, heet het dan verontwaardigd. Ook zichzelf leest ze de les, als ze teveel betekenis wil zien in akkoorden, ritmes, drieklanken, kwarten of kwinten. “Wat een gelul”, stelt ze dan geërgerd vast.
Enquist moet niets hebben van gelul. De toon in Contrapunt is ferm, hard, geprikkeld. “De vrouw” of “de moeder”, zoals haar hoofdpersoon heet, is bezig met een doelgericht project. Zij studeert de Goldbergvariaties en maakt aantekeningen over haar bevindingen om greep te krijgen op haar gevoelsleven. Al spelend en schrijvend probeert ze vingers, noten en hoofd onder controle te krijgen. Net als Bach, toen hij zijn variaties componeerde. Zoals hij zijn overleden zoon in fuga’s en canons probeerde te vangen, zo probeert de vrouw door te dringen in de verstandhouding die zij had met haar overleden dochter. Wat levert deze wederzijdse bevruchting van muziek en taal precies op? De vrouw is zelf niet helemaal overtuigd. “Wat aan de vleugel glansde”, verzucht ze, “sloeg aan de schrijftafel neer als een doffe, triviale mededeling.” Maar ze voegt eraan toe dat haar onvolkomen aantekeningen nog altijd beter te verdragen zijn dan “de woordeloze ellende” die eraan voorafging. Voor ons, lezers, ligt dit natuurlijk allemaal heel anders. Wij plukken alleen maar de vruchten van alle inspanningen, die ons helemaal niet dof of triviaal voorkomen. Integendeel. In een soepele afwisseling van musicologische en verhalende passages toont Enquist ons de mooie en de smartelijke kanten van het moederschap, in kernachtige, onsentimentele, vaak droogkomische formuleringen.
Contrapunt ziet er op het eerste gezicht uit als een autobiografische geschiedenis naar aanleiding van een droevig feit. Maar het boek is veel meer dan dat. Het leidt ons via de omweg van Bach en zijn ingewikkelde composities terug naar de wereld zelf en naar de “perverse onbetrouwbaarheid” van die wereld. Iedereen kan op elk moment door ellende worden getroffen. Je kunt die ellende proberen te vangen in klanken of in woorden, maar veel meer dan een wankel evenwicht levert dat niet op.
En zo zien wij Enquist hier balanceren tussen ongeduld en uiterste discipline, tussen woede en zelfbeheersing. Dat levert een hoogst bijzondere roman op, gepantserd en ontwapenend eerlijk tegelijk. Ongehoord mooi en ontroerend.
Amsterdam, 23 maart 2009
De jury
Ivo Opstelten, voorzitter
Mark Cloostermans
Carel de Haseth
Janet Luis
Thomas Vaessens