In zijn roman De tolk van Java rekent Alfred Birney af met talloze mythen over ons koloniale verleden en de directe gevolgen daarvan voor de betrokkenen en hun nazaten. Enerzijds doet hij dat aan de hand van de herinneringen van een getraumatiseerde KNIL-militair in de Bersiap, de gewelddadige periode in Nederlands-Indië die begon na de capitulatie van de Japanners in 1945 en eindigde met de politionele acties van 1947 en 1949. Deze bloedige, wrede tijd wekt de schrijver op een originele en bovenal volstrekt geloofwaardige manier tot leven.
Morele kwesties zoals verraad en loyaliteit, die in dit deel van de roman een belangrijke rol spelen, worden versterkt door de gejaagde, meeslepende documentaire stijl. Die stijl is zo trefzeker, dat de lezer het er vaak benauwd van krijgt en zich bijna medeplichtig voelt aan de beschreven wreedheden. In een tweede verhaallijn vertelt Birney het relaas van de gekwelde zoon van de KNIL-militair in het benauwende Nederland van de jaren zestig, waarin over de dekolonisatie van Nederlands-Indië werd gezwegen. Huiselijk geweld, kindermishandeling, jeugdtehuizen, verscheurdheid tussen twee culturen en de verhouding tussen een angstige zoon en een psychisch gestoorde vader voeren hier de boventoon. Naast het vele geweld biedt Birney in dit al even beklemmende deel van de roman ook vermaak aan de hand van droge, humoristische dialogen. Net als in het relaas van de vader is ook nu de stilistische gave van de auteur allesbepalend, omdat die de zoon de mogelijkheid biedt om de onafgebroken vernederingen door zijn vader te relativeren en hij er de kracht aan ontleent om verder te leven.
Het geheel levert een beklemmende, veelzijdige en literair uitstekende roman op, die niet alleen een besmette periode uit onze geschiedenis in een nieuw daglicht stelt, maar die ook de blijvende gevolgen van een burgeroorlog voor gewone mensen op een indringende wijze belicht.