“De grootste nederlaag die een bokser kan lijden, is dat hij niet door een tegenstander wordt gevloerd, maar door zichzelf”. Voor dit gevaar zou Freddie Roach, de trainer van bokskampioen Mike Tyson, zijn pupil ooit hebben gewaarschuwd.
De uitspraak lijkt op het lijf van Aaron Bachman geschreven, de hoofdpersoon uit Alex Boogers’ Alleen met de goden. De jonge Aaron is kickbokser. Maar zijn zwaarste strijd levert hij met en tegen zijn milieu, dat door economische, sociale en emotionele marginaliteit wordt gekenmerkt.
Het is geen geheim dat de ene A.B. een alter ego is van de andere. Alex Boogers schreef al eerder over zijn jonge jaren en zijn afkomst, die sterk overeenstemmen met die van Aaron Bachman. Met Alleen met de goden schonk de boksende schrijver ons zijn ultieme wordingsgeschiedenis, en wat voor een.
Alleen met de goden is een pakkend en urgent verhaal van rauwheid versus gevoeligheid. Van conditionering versus bevrijding. Van vechten versus vrijvechten. Van overleven, leven én medeleven, zélfs met zijn moeder die nooit opgehouden heeft hem duidelijk te maken dat hij beter niet geboren had kunnen worden.
Toch is Alleen met de goden, dat in een trefzekere taal is geschreven en, mede door de inktzwarte humor, zindert van de levensdrift, geen naargeestig boek. Boogers heeft met Alleen met de goden namelijk ook, en misschien wel vooral, een roman over hoop geschreven. Het is de oplettende, empathische mens die voor de ander het verschil kan maken. Zoals kickbokscoach Art, die Aarons vechtersmentaliteit in goede banen leidt. En muziekleraar Broere, die de jongen de kracht van de verbeelding en van de taal bijbrengt. Om van Aarons opa – en zelfs pitbull Otis – nog te zwijgen.
“Je moet naar water durven graven in de woestijn,” zegt Broere aan Aaron, in een gesprek over kunstenaarschap. En dat is precies waarin Boogers, in dit vuistdikke vlechtwerk van verhalen en thema’s, met verve is geslaagd.