De zes verhalen in Een goed verhaal zijn uitgebalanceerde, afgepaste doses taal. De personages blijven nog lang bij: de vrouw die alles slikt van haar veel oudere, schrijvende partner en die zijn kwetsende woorden ’s nachts uit het raam wegblaast, de man die keer op keer de vragen van zijn echtgenoot moet beantwoorden over zijn overspel. Zelfs passanten blijven hangen bij de lezer: de dikbuikige man die bij het buffet op een cruiseschip zijn bord maar blijft vol laden, het meisje met de mollige enkels waarin een hele toekomst te lezen valt van ‘vermoeidheid, afwijzing, een voortijdige dood op een bank vol vlekken’. Van Keulen weet hen met enkele goed gekozen woorden tot leven te wekken.
In Een goed verhaal bestaan twee tegenstrijdige werkelijkheden naast elkaar: de tastbare werkelijkheid, dat wat mensen zeggen en doen, en de innerlijke werkelijkheid, wat mensen voelen en denken. ‘Dom wijf,’ denkt de reizigster over de suppoost die haar in het museum tot de orde roept als ze een meubelstuk aanraakt, maar ze excuseert zich beleefd en liegt zelfs dat ze uit een familie van meubelmakers komt. ‘Geen licht aandoen,’ zegt een man die zojuist verkracht is tegen zijn vrouw, als hij paniek voelt over een eventuele besmetting, ‘ik slaap bijna’. Innerlijk woedt een storm, uiterlijk is alles kalm en onder controle.
Mensje van Keulen heeft, sinds haar debuut in 1972, de mogelijkheden in het genre van het korte verhaal meer en meer uitgebuit. Subtiel bouwt ze haar verhaal op, bedrieglijk losjes en bondig schetst ze een situatie. Ze is onverwacht grappig, laat onderhuidse dreiging, twijfel en huiver voelen en maakt dan met een onverhoedse coup de theâtre duidelijk dat het allemaal nog veel erger is dan gedacht. Die kundig opgebouwde verhalen doen de lezer steigeren als hij geconfronteerd wordt met zoveel wreedheid, valsheid, onmenselijkheid. Groot is het ontnuchterend en ontregelend effect van deze verhalen van Mensje van Keulen.
Haar personages zijn bang om alleen gelaten te worden, maar maken keuzes die de gevreesde eenzaamheid juist uitnodigen. Soms toont Van Keulen de stille huiselijke wanhoop, dan weer toont ze het grote leed als een macabere nachtmerrie. Ze legt de ingehouden tranen en ontreddering bloot, maar zoomt ook in op ongegeneerde wreedheden, jaloezie, bedrog, wrok en machtswellust, want niemand in de wereld van Van Keulen is alleen maar slachtoffer.
Zonder pathos, in een dwingend realisme dat bijt en wringt, beschrijft ze de menselijke wanhoop. Mensje van Keulen toont zich in deze bundel een sublieme chroniqueur van de menselijke eenzaamheid.
Amsterdam, 22 maart 2010
De jury
Hans Wijers, voorzitter
Joris Gerits
Joke Hermsen
Susan Smit
Aleid Truijens