Weinig schrijvers slagen erin het verlies van een vriendschap zo invoelbaar en tegelijkertijd lichtvoetig te beschrijven als Arjen van Veelen. Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken is een ode aan een vriend die aan een hartaderbreuk bezweken is. Van Veelen had deze Tomas, een aankomende schrijver, aan de universiteit leren kennen als een belezen en superieure dandy. De herinnering aan hun intense gesprekken, waarbij Van Veelen meestal luisteraar en toeschouwer bleef, is één van de verhaallijnen. Andere zijn een verhuizing met vrouw en poes naar St. Louis en een zevendaagse studiereis naar Alexandrië op zoek naar het graf van Alexander de Grote. Na de dood van Tomas wordt de vriend en luisteraar zelf schrijver.
Arjen van Veelen schreef een roman in de ik-vorm, die tegen de autobiografie aanleunt. Tomas is herkenbaar als de jonggestorven Vlaamse auteur Thomas Blondeau. Toch blijft de autobiografie onderworpen aan de literaire omgeving, die ‘een web van betekenissen’ spint rond de legendarische jonge held en wereldveroveraar Alexander de Grote. Diens ‘romantische’ ideaal van pothos, het verlangen naar het onbekende, vindt een late echo in Tomas en zijn rusteloos en compromisloos verlangen naar uitmuntendheid.
De ‘aantekeningen’ waaieren breed uit: begrafenisrituelen, verplaatste obelisken, oude en nieuwe piramides, een verdwenen en een nieuwe bibliotheek, dodenmaskers van dichters, bajesklanten en farao’s, of een overval op een Amerikaans kerkhof. Uitweidingen genoeg, maar altijd vallen de puzzelstukken op hun plaats; de thema’s van vriendschap en vergankelijkheid, van leven en dood, komen verrijkt en genuanceerd aan de oppervlakte. De obelisk, symbool van eeuwigheid, duikt zelfs op in de vorm van een tandenstoker. Nuchterheid en droom houden elkaar scherp. En het terugkerende beeld van de slang die zichzelf in zijn staart bijt en daarmee een eeuwige cirkel vormt, raakt ook aan de constructie van deze roman, waarin alles, als in een wereldwijd web, aan elkaar hangt. Dit is een bruisend boek, barstend van jonge melancholie, rijk aan scherpe formuleringen en waarin niet al te zwaarwichtig met de dood wordt omgesprongen.