Kort voor zijn dood gaf Urbain Martien, de grootvader van Stefan Hertmans, aan zijn kleinzoon twee schriftjes met daarin het verhaal van zijn leven. Met Oorlog en terpentijn heeft Hertmans dertig jaar later een monument opgericht voor de tragiek én de onbenulligheid, de heroïek zowel als de vergeefsheid van dat leven, van die man, heen en weer geslingerd ’tussen de militair die hij noodgedwongen was geweest en de kunstenaar die hij had willen zijn’. Tussen oorlog en terpentijn, inderdaad.
In het centrum van de roman staat de Eerste Wereldoorlog, die Urbain als soldaat meemaakte. De gruwel en de zinloosheid van die jaren hebben zijn verdere leven getekend. Met veel liefde én met de nodige afstand roept Hertmans dat leven voor de lezer op: van een man die schilder wilde zijn maar kopiist bleef, die als oorlogsheld ook vernederde Vlaming was, die passionele liefde moest inruilen voor zorgzame genegenheid. Maar die dat alles deed met ‘vanzelfsprekende dienstbaarheid, iets dat hem stempelde tot een held en een verheven sul tegelijk’.
De melancholie die uit de beschrijving van dat leven opklinkt zit ook in de beelden en geluiden, geuren en kleuren waarmee Hertmans een heel tijdperk voor ons oproept, de tijd van de jeugd van Urbain in het Gent van rond 1900: een trage, besloten, arme en bekrompen wereld, waarvan de ouderwetse deugden door de ‘Groote Oorlog’ brutaal aan flarden werden geschoten.
Het individuele bestaan en de grote geschiedenis spiegelen elkaar in deze roman. En in die dubbele spiegel ziet ook de schrijver Hertmans zichzelf weerkaatst, is hij op zoek naar zijn plaats en naar een manier om als schrijver uit te stijgen boven het kopiëren, om geen verraad te plegen aan de waarheid, maar ook niet aan de artistieke waarachtigheid. Door de precisie van zijn stijl en de elegantie van zijn compositie is hij daar met verve in geslaagd.