In een fascinerende roman onderzoekt Marja Pruis de grenzen van authenticiteit en de wil alles te verklaren. Zowel in het leven als in het lezen. Pruis vertrouwt de lezer, die mag verdwalen in haar literair essayistisch spiegelpaleis. Het boek is een ode aan het meanderen en het afwijken van de geplaveide denkwegen.
Zachte riten drijft op de stem van poëziedocent Guusje Bouhuys. Bouhuys wil jonge studenten de schoonheid van het ongrijpbare bijbrengen. Zwemmend in een stroom van gedachten, herinneringen, gesprekken, verhalen en ontmoetingen, zoekt ze houvast in haar eigen bestaan. Ze stelt zich vele vragen: over mannelijkheid en vrouwelijkheid, over soorten liefdes en verraad, over decorum en naaktheid. Haar vriendin is ongeneeslijk ziek. Ze worstelt met het gemis van haar broer die verdween tijdens een missie in Afghanistan. Ze stemt in met de vraag bewijskracht te verzamelen voor vermeend plagiaat van haar vriend die onderzoek verricht naar de relatie tussen slaap en creativiteit. Er sluimeren vele perspectieven in de compositie die Bouhuys van haar bestaan poogt te maken. Er resoneren vele stemmen in de echokamer die zij is.
Onzekerheid en branie, waarheid en leugen, het zijn geen tegenstellingen in dit werk van Pruis. Het zijn plekken waartussen haar hoofdpersonage zich beweegt om de kracht van het vermoeden te vinden.
In deze stilistisch zeer sterke roman verweeft Pruis vorm en inhoud. Ze citeert, ze borduurt voort op wat zij en anderen gezegd en geschreven hebben. Ze giet haar denken over in levendige dialogen. Ze zoekt geen mal, geen zekerheid, geen houvast. Ze laat het leven door de literatuur stromen. Pruis zweert het eenduidig narratieve af. In haar diepgaand verhaal lopen vele parallelle lijnen, soms kruisen ze elkaar en zo vormen ze een organisch literair landschap.