Inleiding
Les voyages forment la jeunesse, schreef Montesquieu ooit. De bewering van de 18e-eeuwse baron dat jonge harten door te reizen de noodzakelijke levenservaring zullen opdoen, is door menig romanschrijver ter harte genomen. De jury heeft dientengevolge de halve wereld afgereisd. Soms met de tong op de schoenen. Reizen als trainingstraject, als stage in levenskunst; het is soms afzien. Ook al omdat de wondere wereld van Montesquieu meer dan ooit een poel van ellende blijkt te zijn. Beschreven tot in de details. De globe als dorp, het was voorspeld. Niemand had begrepen dat het een spookhuis zou zijn. Dus geen Grand Tour in alle hoofsheid. De narigheid is op lowcostafstand. De schrijvers brengen de chaos in huis, het levert soms prachtige verhalen op.
Opvallend is ook hoe vaak er is teruggereisd naar het nog niet zo verre verleden van het linkse activisme. Alsof er een incubatietijd nodig was om te kunnen schrijven over de onvindbare revolutie van de jaren zeventig, de teloorgang van de idealen en het engagement, en de verschillen tussen toen en nu. En dan blijkt dat opgroeien in de linkse kerk niet rooskleuriger is dan opgroeien in de gereformeerde kerk. Terug naar de jaren zeventig is merkwaardig genoeg een soort Terug naar Oegstgeest. Alleen de rituelen zijn anders.
Sinds emancipatie en feminisme zijn geïnstitutionaliseerd, wordt er geturfd. Juryvoorzitter Cox Habbema beknorde in 2007 haar seksegenoten omdat vrouwelijke auteurs het vooral moesten hebben van ‘kleine persoonlijke wissewasjes en relatieproblemen’. Welnu, dit jaar is er, om met één van de juryleden te spreken, sprake van ‘overvloedig geneuzel van mannen in crisis die hun dagen doorbrengen met pils-porno-pizza’. De jury als geheel, bestaande uit drie vrouwen en twee mannen, kan zich vinden in deze beknopte analyse.
Ook deze jury turft. Uiteindelijk voldeden 164 boeken aan het nieuwe reglement. Met andere woorden, het ging om 164 romans. 51 daarvan werden geschreven door vrouwen. Iets minder dan een derde dus. Tussen een kwart en een derde van de boeken zouden waarschijnlijk beter op hun plek zijn geweest in de ‘maand van het spannende boek’. Het betreft hier de zogenoemde ‘literaire thriller’. Deze jury heeft niets tegen literaire thrillers, op voorwaarde dat ze inderdaad literair zijn en ook nog doen trillen, om het zo maar eens uit te drukken. In de meeste gevallen was daar geen sprake van. Het begrip ‘literair’ is meer marketing- dan kwaliteitslabel.
En als we nou toch een beetje mopperen: ook deze jury heeft zich gestoord aan de vaak slordige eindredactie. Zonde van sommige boeken. Vooral de mindere grootheden zijn er het slachtoffer van. Natuurlijk, de financiële druk zal groot zijn. Dan misschien maar wat minder boeken en meer aandacht voor de postproductie.
Een aantal boeken heeft de jury hors concours moeten verklaren omdat ze niet tot de categorie ‘roman’ konden worden gerekend. Dat heeft tot nogal wat discussie geleid. Ook vorig jaar werd al opgemerkt dat de grens tussen fictie en non-fictie ‘flinterdun’ is geworden. Het onderscheid blijkt in de praktijk dan ook problematisch te zijn.
Een schrijver heeft in principe twee mogelijkheden om aan te geven dat een boek als een fictieve tekst moet worden opgevat: 1) de aanduiding ‘roman’ op de titelpagina en 2) het feit dat de ik-verteller niet de naam van de auteur draagt: de hoofdfiguur in de romans van Voskuil heet ‘Maarten Koning’. Beide indicaties scheppen ruimte voor de verbeelding, de auteur is niet verantwoordelijk voor de ‘waarheid’ van wat pure werkelijkheidsweergave zou kunnen lijken.
Dat in tegenstelling tot iemand die in de ik-vorm schrijft over haar moeder, een beroemde toneelspeelster die met name wordt genoemd. Dan gaat het onmiskenbaar om non-fictie, de feiten in het verhaal zijn voor een belangrijk deel controleerbaar. Tot zover lijkt het onderscheid duidelijk.
Maar hoe moeten we een boek indelen waarin een auteur schrijft over een ik-figuur die dezelfde voornaam draagt, maar dat zich op de titelpagina duidelijk aandient als ‘roman’? En wat te doen met een boek waarin een weduwe van een bekende auteur schrijft over haar man die met zijn volledige naam wordt aangeduid? Non-fictie? Maar in deze tekst wordt een psychotherapeut opgevoerd die een charlatan is en die dermate karikaturaal wordt neergezet dat het eerder om een mythisch hersenspinsel van de weduwe lijkt te gaan.
De beide laatste gevallen hebben wij als fictie beschouwd, dat wil zeggen tot de kandidaten voor de Libris Literatuur Prijs gerekend. Niettemin laten zulke voorbeelden wel zien dat er een schimmig niemandsland bestaat tussen verzonnen/niet-verzonnen teksten, een grensgebied dat door bepaalde auteurs soms welbewust wordt opgezocht. Kortom, ondubbelzinnig is de scheiding fictie versus non-fictie zeker niet en dus zijn ad hoc-beslissingen hier onvermijdelijk.
Al met al is de jury van mening dat de oogst van 2010 een zeer gemengd beeld oplevert. Met relatief weinig uitschieters. Maar dat zijn dan ook heel bijzondere. De jury is in goede harmonie tot de volgende shortlist van zes nominaties voor de Libris Literatuur Prijs 2011 gekomen.
- Gerbrand Bakker – De omweg, Cossee
- Peter Buwalda – Bonita Avenue, De Bezige Bij
- Adriaan van Dis – Tikkop, Augustus
- Esther Gerritsen – Superduif, De Geus
- Arnon Grunberg – Huid en Haar, Nijgh &Van Ditmar
- Yves Petry – De maagd Marino, De Bezige Bij
Amsterdam, 14 maart 2011
De jury
Philip Freriks, voorzitter
Ton Anbeek
Marijke Arijs
Louise Fresco
Jann Ruyters