Tomas Lieske – Franklin
De trein die in Tomas Lieskes roman Franklin door de Russische toendra’s en ijsvelden stormt, is een enorme, noodzakelijke en gevaarlijke kracht. Hij raast door de levens van de mijnwerkers bijna zonder dat zij hem opmerken. De beschrijving van dat ijzeren gevaarte, van het gillende metaal van de wielen op de rails, van de giftige dampen en de ver-nietigen-de vaart is overweldigend. Die trein vertegenwoordigt iets angstaanjagends in een wereld, de wereld van de nikkelmijnen in Siberië, die van zichzelf al een ijskoude hel is.
Met het verpletterende beeld van die trein opent Lieske zijn roman, en dat beeld is niet al-leen maar een adembenemend begin. Het is ook een waarschuwing, een voorafschaduwing van wat we in deze roman allemaal mee te maken zullen krijgen. Want al verplaatst de handeling zich later naar Den Haag, naar villa’s met dikke mensen, naar restaurants en kostscholen, iets van die ijskoude hel van het noorden blijft het boek doortrekken, net zoals die trein, bijna onopgemerkt maar verwoestend gevaarlijk, aldoor maar door de levens raast van de mensen die we in deze roman leren kennen.
Op die trein worden twee wezens vervoerd die er niet thuis horen: een baby en een varken in een rode trui. Zachte wezens. Verbonden aan de verschrikking van staal. Het varken zal gered worden van de slacht door de groot geworden baby, maar die redding betekent ook de ondergang van het varken. Het dier, dat met zijn warme lichaam het leven van de baby heeft beschermd, zien we in een enkele zin zijn ondergang tegemoet gaan als het in zijn rode trui neergezet wordt op de ijskoude velden. “De rode vlek die in groeiende wanhoop kriskras door de sneeuw trok, moet vanuit de lucht weken zichtbaar zijn geweest.”
De baby wordt een man in wie de trein blijft razen. Hij wordt, in zekere zin, zelf zo’n door niets tegen te houden trein die door de levens van anderen heen dendert. Soms bijna onzichtbaar. Maar iedereen in dit boek krijgt met die trein te maken.
Het is een verbluffend universum dat Lieske hier schept, met als middelpunt de jongen Franklin, in wie zowel de levende zachtheid als de ijzeren hardheid ruim vertegenwoordigd zijn. Franklin is een onbestaanbare jongen, zoals Niels, de man die ooit de treinbaby was, een onbestaanbare figuur is. Ze bestaan uitsluitend omdat Lieske ze schrijft, en hij schrijft ze met weergaloze vaart, sterkte en humor. Zijn taal is rijk en veerkrachtig, zijn boek heeft zo’n hoog tempo dat de meegesleurde lezer in eerste instantie niet meteen in de gaten heeft hoe stevig het eigenlijk in elkaar zit. De vele extra verhalen die ingelast worden, onderhouden onnadrukkelijke verbanden met het geheel, ze zijn spiegelingen, verdraaiingen, zangen in een andere toonaard ze tonen wat verhalen kunnen: een werkelijkheid oproepen die fantastisch en waarachtig tegelijk is. Daarbij wordt de groteske overdrijving niet geschuwd, en het treffende detail niet verwaarloosd.
De wereld van dit boek is niet aangenaam, het is er een waarin overleven niet vanzelf spreekt maar bevochten moet worden. Er zijn krachten in aan de gang die we liever niet zouden willen kennen, het noodlot neemt nogal eens een menselijke gedaante aan en laat zich dan van zijn meest wrede kant zien. Alleen de liefde, de nabijheid van het varken in de rode trui, biedt soms enig soulaas. Er is de onwankelbare trouw van de vreemde Siberische Niels aan zijn redder, de dikke, rijke oom van Franklin. Er zijn de liefdes van Franklin zelf al maakt het menselijk noodlot daar ook meer dan eens een einde aan. Het is de liefde die in dit boek aanleiding geeft tot hartbrekend tedere passages, die toch volstrekt onsentimenteel blijven. De tederheid is het wonder van deze roman, dat ze overleeft in deze verbale krachtpatserij, in het Siberië van taal dat Lieske ons hier presenteert.
De jury was bijzonder onder de indruk van de literaire durf van Lieske, van zijn stilistische brille en zijn brutale geestigheid. Maar niet alleen als talig kunststuk is deze roman indrukwekkend, ook als de verbeelding van een visie op de wereld die niets geruststellends heeft. De lezer krijgt iets te zien waar hij liever de ogen vanaf zou wenden. Als hij kon. Als hij niet in de ijzeren greep van de schrijver zat, een greep waaraan hij niet ontsnappen kan en ook eigenlijk niet wil.
Een meerderheid in de jury was zodanig overdonderd door Franklin van Tomas Lieske dat dit boek de Libris Literatuur Prijs 2001 moest krijgen.
Amsterdam, 13 mei 2001
De jury
Winnie Sorgdrager, voorzitter,
Aukje Holtrop,
Willem van Toorn,
Marjoleine de Vos,
Georges Wildemeersch